
Jurisprudentie
AK8184
Datum uitspraak2003-09-17
Datum gepubliceerd2003-09-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers57648 / HA ZA 00-623
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-09-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers57648 / HA ZA 00-623
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aansprakelijkheid verkeersongeval, waardering getuigenverklaringen.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Vonnis : 17 september 2003
Zaaknummer : 57648 / HA ZA 00-623
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Eiser],
wonende te Geleen,
eiser,
procureur mr. H.F.A. Bronneberg;
tegen:
[Gedaagde],
wonende te Geleen,
gedaagde,
procureur mr. O.W. Ykema.
1. Het verdere verloop van de procedure
Ter voldoening aan de hem in het tussenvonnis van 12 juli 2001 verstrekte bewijsopdracht heeft [Gedaagde] vier getuigen doen horen. [Eiser] heeft in contra-enquête twee getuigen doen horen. Van deze getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt die zich bij de stukken bevinden.
[Gedaagde] heeft vervolgens een conclusie na enquête genomen. Daarop heeft [Eiser] ook een conclusie na enquête genomen, waarbij producties in het geding werden gebracht.
Vervolgens heeft [Gedaagde] een akte uitlating producties genomen waarna [Eiser] een antwoordakte heeft genomen.
Ten slotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1
Bij voormeld tussenvonnis, waarbij de rechtbank volhardt, werd [Gedaagde] toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [Eiser] wist, althans behoorde te weten dat [Gedaagde] vanwege alcoholgebruik niet tot behoorlijk besturen van een auto in staat kon worden geacht.
De rechtbank is van oordeel dat [Gedaagde] geslaagd is in het leveren van het bewijs.
2.2
[Eiser] zelf kan zich van de avond van het ongeval niets meer herinneren maar denkt wel te weten dat hij die avond niet in café Twister is geweest, althans slechts een zeer korte periode, en dus ook niet wist van het feit dat [Gedaagde] bier had gedronken, althans dat ook niet behoorde te weten. Hij leidt dat af uit het feit dat uit bloedonderzoek na het ongeval is gebleken dat hij een alcoholpromillage in zijn bloed had van 0,0 mg alcohol per ml bloed tegenover een alcoholpromillage van 1,32 mg alcohol per ml bloed aan de zijde van [Gedaagde]. Daaruit concludeert [Eiser] dat het dus niet anders kan zijn geweest dan dat hij niet in café Twister is geweest. Dit wordt volgens hem bevestigd door [Getuige], als getuige gehoord, die heeft verklaard dat een dergelijk verschil in alcoholpromillage niet anders kan worden verklaard dan door een ander drinkpatroon de uren ervoor.
De door [Gedaagde], [Getuige 1] en [Getuige 2] afgelegde getuigenverklaringen noemt hij derhalve op elkaar afgestemde verklaringen die deels onjuist zijn en halve waarheden bevatten. Voor zijn conclusie dat hij de bewuste avond niet in café Twister is geweest beroept hij zich tevens op de getuigen [Getuige 3] en [Getuige 4] die beiden verklaren dat ze zich niet kunnen herinneren of [Eiser] die bewuste avond in het café aanwezig was. De eigenaar van het café, [Getuige 3], verklaart verder dat [Eiser] en [Gedaagde] in de tijd voor het ongeluk veel in zijn café kwamen. Als ze er waren werd er volgens [Getuige 3] flink gedronken, voornamelijk bier.
2.3
Daartegenover staan echter de volgende getuigenverklaringen:
[Gedaagde] (partijgetuige) verklaart als volgt:
"Ik ben op donderdag 12 februari 1998 samen met [Eiser] naar het poolcentrum in Geleen geweest. We hebben daar beiden alcohol gedronken, ik schat dat ik 7 à 8 biertjes heb gedronken. Rond 17.00 uur zijn we naar mijn huis gegaan waar we hebben gekaart bij de frituur hebben we friet gehaald en we hebben allebei twee blikjes bier gedronken. [Eiser] heeft toen ook een joint gerookt. Ik zelf heb niet gerookt. Mijn ex-vriendin is ook bij mij thuis geweest en is later naar café Twister gegaan. Rond 19.00 uur zijn [Eiser] en ik ook naar Twister gegaan. Ik heb daar bier genuttigd, ongeveer 10 glazen. Mijn ex-vriendin en haar zusje waren daar ook. [Eiser] is rond 22.00 uur naar huis gegaan en rond middernacht zijn mijn ex-vriendin en ik hem achterna gegaan"
En: "Ik heb samen met [Eiser] aan de bar gezeten in café Twister, Hij heeft gezien wat en hoeveel ik dronk."
En ook: "ik weet zeker dat ik op 12 februari in café Twister ben geweest. Dat weet ik omdat die avond ook het ongeval is gebeurd. (...…) [Eiser] heeft in Twister net zoveel gedronken als ik tot hij naar huis ging."
Zijn vriendin, thans echtgenote, [Getuige 1] verklaart over die bewuste avond:
"Ik heb op 12 februari 1998 gewerkt en ben daarna naar het appartement van mijn ex-vriend [R. ] gegaan, dat was rond 18.00 uur. [R. ] is nu weer mijn vriend. [R. ] en [P.], dhr. [Eiser], waren aan het kaarten en hadden bier gedronken. Ik zag dit omdat er blikjes bier stonden. Ik heb daar niets van gezegd alhoewel ik het niet leuk vond. Het was immers nog vroeg op de avond. Ik ben daarna naar de stad gegaan met een vriendin en later zijn wij naar café Twister gegaan. Dit moet zijn geweest rond 19.30 uur. Toen ik daar was met mijn vriendin mw. [Getuige 4], kwamen [R. ] en [P.] binnen. Mijn zusje was er ook. Wij hebben wat gedronken, [R. ] en [P.] dronken bier. Ik heb niets gedronken want ik drink geen alcohol. Ik kan me niet herinneren hoeveel [R. ] en [P.] hebben gedronken. We hebben daar met zijn allen bij elkaar gezeten. [P.] is rond 22.00 uur naar huis gegaan. [P.] wilde zich gaan douchen, ik weet niet of hij ook daadwerkelijk een douche heeft genomen. [R. ], mijn zusje, mijn vriendin en ik zijn in Twister gebleven en hebben daar nog wat gedronken. Ik ben later met [R. ] naar zijn appartement gegaan. Ik kan me niet precies herinneren hoe laat dat ik geweest, ik denk dat dat rond 23.00 uur was."
En: "In café Twister stonden we bij elkaar en ik weet bijna wel zeker dat [P.] heeft gezien dat [R. ] bier gedronken heeft. Ze bestelden vaak 2 of 4 bier."
De zus van zijn echtgenote, [Getuige 2] verklaart:
"Ik hoorde dezelfde nacht dat het ongeluk gebeurd was. Ik heb [P.] en [Gedaagde] die avond in café Twister gezien. Ik was er al toen zij even later binnen kwamen, het was koopavond. Ik kan mij herinneren dat [I.] er ook bij was, ik weet niet meer wie er verder in het café was. Wij hebben aan de bar gezeten en bier gedronken, dat denk ik omdat we altijd bier dronken. (…) [P.] ging die avond eerder naar huis en ik ben direct daarna ook naar huis gegaan."
En: "We zaten samen aan de bar en [P.] moet hebben gezien dat [Gedaagde] alcohol dronk."
2.4
De rechtbank acht de afgelegde verklaringen geloofwaardig.
De rechtbank hecht geen doorslaggevend belang aan de verschillen in de verklaring welke is afgelegd bij de politie en bij de rechtbank door [Gedaagde]. De verklaring van [Gedaagde] bij de politie vond plaats direct na het ongeval waarbij ook [Gedaagde], weliswaar gering, letsel had opgelopen terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijk verklaringen, onder stress afgelegd, op onderdelen onvolledig kunnen zijn. De onderlinge verschillen tussen de getuigenverklaringen acht de rechtbank evenmin onoverkomelijk nu deze voor het overgrote deel kleine punten betreffen waarop herinneringen van mensen kunnen verschillen. Het door [Eiser] aangevoerde feit dat [Gedaagde] [Getuige 1] tijdens zijn verklaring bij de rechtbank nog steeds 'ex-vriendin' noemt terwijl ze in werkelijkheid een relatie hebben en gaan trouwen acht de rechtbank evenmin een feit dat de verklaring van [Gedaagde] ongeloofwaardig maakt nu ten tijde van het ongeval [Getuige 1] daadwerkelijk de ex-vriendin van [Gedaagde] was. Daarbij komt dat de rechtbank niet is gebleken van enig belang dat getuigen kunnen hebben bij het spreken van onwaarheid nu, zoals uit de stukken ook blijkt, de verzekeraar van [Gedaagde] heeft aangegeven dat [Gedaagde] niet zal worden aangesproken door zijn aansprakelijkheidsverzekering al naar gelang de uitkomst van de procedure.
De rechtbank onderschrijft de stelling van [Eiser] dat het vreemd is dat er een groot verschil in alcoholpromillage is vastgesteld in het bloed van [Eiser] en [Gedaagde] als deze laatste beweert dat, in ieder geval het grootste deel van de bewuste middag en avond, gelijk op met elkaar is gedronken. Nu echter uit de stukken niet valt op te maken wanneer de bloedafname van [Eiser] heeft plaatsgevonden kan de rechtbank naar aanleiding van dit feit, mede in aanmerking genomen de verklaring van [Getuige], met betrekking tot de afgelegde getuigenverklaringen niet tot een andere conclusie komen dan zij hierboven reeds heeft gedaan. Daarbij komt nog dat het feit dat bij [Eiser] geen alcohol in zijn bloed is aangetroffen niet betekent dat hij niet in café Twister is geweest en heeft gezien, of heeft kunnen zien dat [Gedaagde] bier dronk.
De door [Gedaagde] nog als bewijs genoemde brief van de (destijds) op de afdeling Spoedeisende Hulp werkzame arts-assistent dokter [Z.] en dokter [S.] van 24 maart 1998 heeft de rechtbank bij de stukken niet aangetroffen en dus niet in haar beoordeling kunnen betrekken.
2.5
Concluderend gaat de rechtbank er van uit dat [Eiser] wist dat [Gedaagde] had gedronken die bewuste avond omdat hij daarbij zelf aanwezig was geweest, ook in café Twister. Door dan bij [Gedaagde] in de auto te stappen om nog sigaretten te gaan halen heeft [Eiser] bewust het risico genomen dat er schade kon ontstaan en is hij (deels) zelf aansprakelijk voor de schade als gevolg van het ongeval.
Dit zo zijnde is de vriendschapsrelatie tussen [Eiser] en [Gedaagde] niet meer van belang en zal het bewijsaanbod van [Eiser] dienaangaande worden verworpen.
2.6
Dit alles betekent dat de rechtbank bij de bepaling van de mate van eigen schuld aan de zijde van [Eiser], rekening moet houden met het feit dat hij geen gordel droeg, als reeds bepaald in het tussenvonnis van deze rechtbank van 12 juli 2001, en tevens wist dat [Gedaagde] had gedronken en niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. De rechtbank zoekt wat betreft de mate van eigen schuld aan de zijde van [Eiser] aansluiting bij hetgeen reeds in de procedure door de verzekeringsmaatschappij van [Gedaagde] als mate van eigen schuld is aangenomen namelijk 50%. Zij acht dit alleszins redelijk en billijk.
Dat betekent dat de vordering sub 1 op deze wijze zal worden toegewezen.
2.7
Vordering sub 2 betreft een schadestaatprocedure (a) en vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten (b).
Dat er door [Eiser] schade is geleden staat als onbetwist gesteld vast zodat deze vordering voor toewijzing gereed ligt.
Als onbetwist gesteld is door [Gedaagde] aan buitengerechtelijke kosten reeds een bedrag van
f 9.000,-- aan voorschotten voldaan. Aangezien de door [Eiser] gevorderde buitengerechtelijke kosten niet worden onderbouwd zullen deze, voor wat betreft het meerdere boven het reeds aan hem voldane bedrag van f 9.000,--, worden afgewezen. Dit betekent dat [Eiser] geen belang meer heeft bij de vordering als door hem ingesteld zodat deze zal worden afgewezen.
2.8
Nu [Eiser] voor het overgrote deel in het ongelijk is gesteld, wordt hij veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [Gedaagde] gevallen.
3. De beslissing
De rechtbank:
Verklaart voor recht dat [Gedaagde] voor 50% aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden schade aan de zijde van [Eiser] ten gevolge van het ongeval d.d. 13 februari 1998 aan de Hasseltsebaan in de gemeente Sittard;
Veroordeelt [Gedaagde] aan [Eiser] te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting de uitkering resp. de betaling van de bedragen die [Gedaagde] krachtens verzekering aan [Eiser] verschuldigd is, op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet;
Veroordeelt [Eiser] in de kosten aan de zijde van [Gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 181,51 aan griffierecht, € 23,20 aan verschotten en € 1.755,-- voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Acker, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
C